Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2311

Datum uitspraak2006-04-19
Datum gepubliceerd2006-04-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200506309/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 juni 2003 heeft de gemeenteraad van Maasbracht, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 mei 2003, het bestemmingsplan "Regeling bouwen langs de Maas" vastgesteld.


Uitspraak

200506309/1. Datum uitspraak: 19 april 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en het college van gedeputeerde staten van Limburg, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 26 juni 2003 heeft de gemeenteraad van Maasbracht, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 mei 2003, het bestemmingsplan "Regeling bouwen langs de Maas" vastgesteld. Verweerder heeft bij besluit van 20 januari 2004, no. 2004/1732, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. De Afdeling heeft dat besluit bij uitspraak van 19 mei 2004, no. 200402444/2, vernietigd. Bij besluit van 17 mei 2005, no. 2005/22183, heeft verweerder opnieuw beslist over de goedkeuring van dit bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 19 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 augustus 2005. Bij brief van 22 december 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.J.A.J.M. Timmermans, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door R. Ramacher, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord. Appellante is niet ter zitting verschenen. 2.    Overwegingen Overgangsrecht 2.1.        Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. Toetsingskader 2.2.        Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Standpunt van appellante 2.3.        Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij voert daartoe aan dat het plan haar bedrijfsbelangen op onevenredige wijze aantast, in het bijzonder omdat het de voorgenomen uitbreiding van haar bedrijf met een jachthaven in de Kruchterplas uitsluit. Standpunt van verweerder 2.4.        Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Daarbij is in aanmerking genomen dat met het plan wordt voldaan aan de verplichting bestaande plannen in overeenstemming met het rijks- en het provinciale hoogwaterbeleid te brengen. Volgens verweerder staat het plan niet aan de aanleg van een jachthaven in de weg en is mitsdien geen sprake van een onevenredige aantasting van de bedrijfsbelangen van appellante. Vaststelling van de feiten 2.5.        Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.5.1.    De Kruchterplas ligt in een gebied, dat ingevolge het bestemmingsplan "Oude Maas-herziening" deels de bestemming "Jachthaven A" en deels de bestemming "Waterwegen" heeft. 2.5.2.    Ingevolge artikel 7 van de voorschriften van dat bestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als "Jachthaven A" aangegeven gronden bestemd voor ligplaatsen van plezierboten en jachten alsmede voor de winterberging van boten dan wel zelfwerkzaamheid in de botenbouw met de daarbij behorende voorzieningen.     Ingevolge artikel 10 van die voorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als "Waterwegen" aangegeven gronden bestemd voor het verkeer te water, de beheersing van de waterstand, voor het behoud van de landschappelijke waarde, voor toeristisch-recreatieve doeleinden alsmede voor ligplaats van vaartuigen met de daartoe nodige voorzieningen. 2.5.3.    Het thans aan de orde zijnde plan betreft een partiële herziening van 20 bestemmingsplannen, waaronder het plan "Oude Maas-herziening", van de gemeente Maasbracht, waarvan het plangebied in het stroomvoerend- en waterbergend gebied van de Maas ligt. Blijkens de toelichting beoogt het plan de bouwvoorschriften in die plannen aan te passen aan het rijks- en provinciale hoogwaterbeleid en is het gericht op duurzame hoogwaterbescherming. Daartoe is voorzien in een toetsingskader om te beoordelen of activiteiten kunnen plaatsvinden in het rivierbed van de Maas en zo ja, onder welke voorwaarden. Met deze regeling wordt aangesloten bij het rijks- en provinciale beleid, zoals neergelegd in de "Beleidslijn Ruimte voor de Rivier", Stcr. 1997, 87, en de provinciale circulaire van 21 oktober 1997 "Bouwen langs de Maas". 2.5.4.    Aan het gebied, waarin de Kruchterplas ligt, is de dubbelbestemming "Tevens stroomvoerend rivierbed van de Maas" toegekend. 2.5.5.    Ingevolge het met die bestemming corresponderende ongenummerde artikel in de voorschriften hebben de als zodanig op de kaart aangewezen gronden een stroomvoerende functie, naast de krachtens andere bestemmingsplannen aan deze gronden toegekende bestemmingen.     Ingevolge het bepaalde onder 3.B. van dat artikel mag ten behoeve van de uitbreiding van bestaande bebouwing worden gebouwd, mits de onderliggende bestemming dit toelaat en door de uitbreiding het bestaande bebouwde oppervlak met dezelfde functie met niet meer dan 10% wordt vergroot. Indien de uitbreiding een vergroting van meer dan 10% van het bestaande bebouwde oppervlak met dezelfde functie tot gevolg heeft, is bebouwing uitsluitend toegestaan indien de onderliggende bestemming dit toelaat en door gedeputeerde staten voor verlening van de bouwvergunning een verklaring van geen bezwaar, als bedoeld in artikel 16 van de WRO, is afgegeven. Alvorens een verklaring van geen bezwaar af te geven, winnen gedeputeerde staten advies in bij de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat en toetsen zij of voldaan kan worden aan de volgende criteria: -    de uitbreiding moet noodzakelijk zijn uit bedrijfseconomisch oogpunt/continuïteit dan wel anderszins een zwaarwegend maatschappelijk belang betreffen; -    er is geen alternatief buiten het rivierbed; -    de locatie komt niet in aanmerking voor toekomstige verruiming van de afvoercapaciteit van de Maas. Voorts toetsen gedeputeerde staten aan de volgende voorwaarden: -    er moet een beschermingsniveau van 1:1250 worden gerealiseerd dan wel, indien dat in redelijkheid niet mogelijk is, een beschermingsniveau dat aansluit aan het bouwpeil van de bestaande bebouwing, mits een schaderegeling hoogwater wordt getroffen; -    de uitbreiding mag geen (onaanvaardbaar) waterstandverhogend effect hebben. 2.5.6.    Bij besluit van 8 april 2005 is aan appellante voor de aanleg van een jachthaven een vergunning, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, verleend. Het oordeel van de Afdeling 2.6.    Verweerder heeft ter zitting uitdrukkelijk bevestigd dat aannemelijk is dat ten behoeve van de door appellante beoogde aanleg van een jachthaven zo nodig een verklaring van geen bezwaar, als bedoeld in het plan, zal worden afgegeven. Daarbij heeft hij terecht in aanmerking genomen dat de onderliggende bestemmingen, die het gebied ingevolge het bestemmingsplan "Oude Maas-herziening" heeft, de aanleg van een jachthaven in de Kruchterplas mogelijk maken. Evenzeer terecht heeft hij in de beoordeling betrokken dat aan appellante voor het aanleggen van de jachthaven een vergunning, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, is verleend en het toetsingskader voor het verlenen van die vergunning overeenstemt met het toetsingskader dat in het plan is opgenomen.    Onder die omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet aan de aanleg van de jachthaven in de weg staat en de bedrijfsbelangen van appellante mitsdien niet op onevenredige wijze worden aangetast. 2.6.1.    Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. Proceskostenveroordeling 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Frenkel, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra    w.g. Frenkel Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006 206.